De vraag
– Ma, wil jij vertellen over de buurt, toen jij jong was, voor het blad OpNieuw?
– Nou, meid, ik weet het niet hoor! Ik heb geen zin in die vreemden over m’n vloer.
– Maar, Mam, als ik het nou doe?
En zo is mijn moeder begonnen te vertellen over de Nieuwmarktbuurt in Amsterdam rond de jaren 1930-1940
De huizen
Wassen
Je had vroeger voor en achter. Meestal een twee-kamerwoning voor en een twee-kamerwoning achter. De kraan was dan op het portaal.
De kraan zat op het portaal. Koud. Ja je had geen warm water natuurlijk. Wassen deed je je amper. Iedereen had een zwarte nek. Eén keer in de week gingen we in bad. Dan werden er op het fornuis bakken water warm gemaakt voor in de zinken teil. De oudste mocht het eerst. Eén voor één gingen we er in. De jongsten hadden niet veel mazzel, dat snap je, die hadden het vuile water, want iedereen moest in datzelfde water. Dat was niet zo fris meer dan. We werden gewassen met groene zeep en ons haar ook.
Hoe mijn ouders zich wasten…ik zal het niet weten. Ik heb mijn moeder nog nooit in haar onderjurk gezien. Nee, nog nooit. Gek he? Toch krijg je daar wel een staartje van mee. Ze kwamen uit hun bed en ze kleedden hun eigen meteen aan.

De wc
En je deed ‘het’ op een emmer. Die emmer werd geleegd bij de boldootkar. Als de boldootkar eraan kwam, gingen de mannen met die strontemmer naar beneden. Vaak ging die stront d’r overheen.
En al de kinderen stonden er omheen als die kar in de straat kwam. Dat was elke keer weer een belevenis.
Ik kan me niet herinneren dat ze een ratel hadden of zo, maar je wist wel wanneer die d’r an kwam. Dat rook je wel!!! Blegh.
Een herrinering
En dan had je ome Hein van Bremen, die was meestal dronken. Die vent ging zo met z’n hand in die emmer. Zo in die stront! Wat een viezigheid allemaal eigenlijk… Of die emmers waren afgedekt? WELNEE! Stinken dat het dee….!!!
Naderhand kreeg je een plee. Daar zat wel een deksel op. Maar ik weet niet meer hoe dat dan verder zat. Ik geloof dat daar ook een emmer in stond. Die houten deksel had een greep, dat weet ik wel. Maar of die nou ook zo geleegd werd?
Een plee was wel een luxe. Later kreeg je een wc.
Waar ik geboren ben in de Ridderstraat nummer 43, hebben we nooit een wc gehad. Je had geen wc- papier, maar kranten. Die gaven toen gelukkig niet af. Daar moest je reepjes van knippen, met de schaar een gaatje prikken en door het gaatje ging dan een touwtje. Zo werd dat opgehangen naast de plee.
Ik vraag me af hoe we aan die kranten kwamen. Of we daar geld voor hadden. Misschien wel oude kranten van iemand anders of zo. Ach daar stond je als kind zijnde niet zo bij stil, hè!
Opoe en haar make-up
En weet je nog dat opoe, mijn moeder dan, van die zwarte wenkbrauwen had? Dat deed ze met een kooltje. Dat is haar make-up geweest. En boter in d’r haar smeren. Waar je nou je schuim voor hebt, deden ze vroeger boter in hun haar. En suikerwater was om krullen te zetten. Dan bleven de krullen stijf staan. Dan namen ze een stukkie krant en suikerwater en zo maakten ze krullen. Die bleven dan stijf staan. Kan je nagaan hoe dat gezeten moet hebben!
Verhuizen voor een nieuw behangetje
M’n moeder is wat verhuisd! Dat ging met de handkar. Ach wat had je nou te verhuizen in die tijd. Je had toch niks. De mensen verhuisden zo veel, omdat ze van de nieuwe huisbaas een lopertje voor op de trap of een nieuw behangetje kregen. Ja, ze waren maar wat blij als je er kwam wonen, want er was wat een leegstand in de buurt! Je had je ook veel onbewoonbaar verklaarde woningen. Maar daar werd ook nog jaren in gewoond.
Ik kwam een keer thuis uit school en toen ik aanbelde, kwam de buurvrouw, Emmy Emerans een toneelspeelster, uit het raam hangen. Zij riep toen: “Jopie, je woont hier niet meer hoor!” “Oh”, zei ik, “waar woon ik dan?” “Op Zeedijk”, antwoordde ze.
Maar waar op Zeedijk, dat wist ik niet. Ach ze deden ook maar in die tijd. Moet je nou niet doen! Hahaha. Ach ze gingen niet zo zacht met hun kinderen om, zoals nu.
Vanuit de Ridderstraat, toen dat werd afgebroken, zijn we verhuisd naar de Molensteeg. Ja, een heleboel mensen gingen toen in noord wonen, maar heel veel kwamen ook weer net zo hard terug.
In de Molensteeg hadden we ook een twee kamerwoning en een kraan op portaal.
Niet willen eten
Ik weet nog goed dat er beneden een gat in de trap zat, enne…ik wou nooit eten. En je kreeg altijd je brood mee in je hand, naar school. En dan douwde ik gauw dat brood in dat gat. Lekker voor de ratten…. En toen mijn moeder daar achter kwam, had ik een ander plekkie.
Op de Nieuwmarkt had je zo een ouderwetse urinoir staan en toen gooide ik het daar maar in. Ik wilde nooit eten, hè, vandaar dat ik in de kolonie belandde. Ik was veel te mager.